Sinds de start van DOOFNL acht jaar geleden heeft deze samenwerking van alle academische kno- en genetica-afdelingen in Nederland al kennis over vijf nieuwe doofheidsgenen opgeleverd. Het consortium is erop gericht om alle kennis en de genetische testen die gedaan worden nog slimmer in te zetten. Het is nu zo dat bij mensen bij wie onderzoekers een vermoeden hebben van erfelijk gehoorverlies een bloedmonster wordt afgenomen. Dat wordt dan onderzocht in Rotterdam of in Nijmegen, de aangewezen laboratoria daarvoor in Nederland. Een negatieve uitslag wil niet zeggen dat er geen sprake is van erfelijkheid: de wetenschap heeft gewoon nog niet alle antwoorden.
Aan de patiënten bij wie geen uitslag is gevonden wordt gevraagd of ze willen deelnemen aan een uitgebreidere studie waarbij meer monsters met elkaar vergeleken worden en verder gezocht kan worden naar erfelijke factoren. Hoe meer mensen meedoen, hoe meer genetische vormen van (zeldzame) erfelijke slechthorendheid gevonden kunnen worden. Inmiddels zijn er 800 samples beschikbaar, waardoor de kans op uitkomsten steeds groter wordt. De samenwerking tussen de academische centra is eigenlijk een voorwaarde om zoiets te kunnen doen.
DOOFNL begon in 2014 op initiatief van de Nijmeegse kno-arts Ronald Pennings en moleculair bioloog Hannie Kremer. Aanvankelijk lag de focus op onderzoek, maar het is inmiddels uitgegroeid tot een samenwerking waarin ook de zorg voor erfelijke gehooraandoeningen meegenomen wordt. Er vindt dus veel meer afstemming plaats en daarnaast worden er gezamenlijke protocollen voor de zorg ontwikkeld.
Oorzaak lange tijd onvindbaar
De puzzel van DFNA21 is een mooi voorbeeld van de bijdrage van het succes van de samenwerking. De aandoening was eind jaren negentig in Nijmegen al opgespoord in een grote familie met veel slechthorenden, maar de exacte genetische oorzaak kon niet worden gevonden. Kremer en Pennings staken er veel energie in, maar de precieze genetische oorzaak bleek lange tijd onvindbaar. Wat het niet makkelijker maakte, is dat sommige dragers al op hun twintigste verschijnselen vertoonden van slechthorendheid en anderen pas op hun zeventigste.
Vanuit de andere centra in het consortium werden ook families aangedragen en ongeveer twee jaar geleden kon het gen en de precieze locatie van de mutatie worden bepaald. Uiteindelijk bleek de oorzaak van het gehoorverlies een zogenoemde in-frame deletie te zijn: vier aminozuren in het RIPOR-gen waren weggevallen. Dat geeft een variabel beeld qua gehoorverlies, waardoor het heel moeilijk te vinden was. Vervolgens bleek ook dat de mutatie verrassend veel voorkomt. Naar schatting hebben zo’n 13.000 mensen in Nederland deze aandoening.
Opbouwen van een register
Zo’n 25 academici werken samen in DOOFNL. Elke twee maanden is er een online-meeting waarin casuïstiek wordt gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast werkt men aan een onderzoeksagenda en wordt er gesproken over verbetering van zorg om zo de oorzakelijke diagnostiek van gehoorverlies in Nederland naar een hoger plan te tillen.
Een eerste stip op de horizon van DOOFNL is het een gezamenlijk opbouwen van een register, waardoor mensen benaderd kunnen worden voor deelname aan studies om het klinisch beeld van de verschillende aandoeningen in kaart te brengen. In de toekomst wil DOOFNL uiteindelijk ook genetische therapieën voor patiënten met erfelijk gehoorverlies beschikbaar maken door deelname aan klinische onderzoeken die dit soort behandelingen evalueren.